30 december. Vandaag is mijn vader 11 maanden dood en ik denk aan zijn naderende 1-Jaar-Weg-verjaardag. Gedachten aan vorig jaar om deze tijd probeer ik op een afstand te houden. Nu wil ik liever mijn fijne herinneringen ophalen. Daarmee heb ik geluk in deze tijd van het jaar: ik ben namelijk een enorme fan van vuurwerk en dat komt uitgerekend door mijn vader.
Zijn ouders, Opanomaderooij, woonden op de Oudezijds Voorburgwal en vanaf mijn vroegste jeugd vierden we daar Oud en Nieuw. Zodra we Amsterdam binnenreden werd ik gegrepen door de knallen die we in het suffe Beverwijk maar nauwelijks hoorden.
Mijn broertje Jan en ik moesten eerst naar bed en besteedden daar de avond aan uit het raam hangen om naar de enkele rode en groene vuurpijlen te kijken, die kalm boven de Oudezijds en de Dam zakten.
In de Damstraat drukte de kapotte neonverlichting van het Leger des Heils ons op het hart: ‘ .WIJFEL NIET, GOD IS ER’. In de stegen om ons heen echoden de donderbussen.
Het belangrijkste zou nog komen: de lange slingers duizendklappers van de Chinezen die over de grachten werden gehangen én… onze eigen rotjes. Tien stuks!
.WIJFEL NIET, GOD IS ER
Voor twaalven werden we uit ons eerste half uurtje REMslaap gerukt en gingen we tollend van de slaap mee proosten. Daarna kwam de adrenalinestoot als we met papa naar beneden liepen, het gedreun van de Chinese slingers tegemoet. De kruitdamp walmde al door de brievenbus naar binnen en als we de voordeur openduwden kwam een dichte, rood licht gevende mist ons tegemoet. Sidderend van de zenuwen en met mijn handen voor mijn oren stond ik in het daverende portiek. Naast Jan, fired up en ready to go, en papa met het pakje rotjes in glad rood papier al open en een brandende sigaret, klaar om te vuren, in de hand.
De razende kick van angst en opwinding kreeg ik later nog wel terug, toen we een stap verder gingen en ons naar de Nieuwmarkt waagden. Maar eigenlijk nooit meer zo in een roes als daar in ons portiek met onze eigen rotjes. Ik deed het in mijn broek van angst en gilde het uit als papa en Jan een rotje uit de hand aanstaken en voor het trapje op straat gooiden.
‘Pang…’, fluisterde ons rotje.
Dat we het niet hoorden, deed totaal niet ter zake. Wij staken vuurwerk af! Wij veroorzaakten deze vulkaanuitbarsting! Wij stonden in het hart van het geweld, het vuur in onze ogen, het kruit in onze longen en de donder onder ons schedeldak!
Terug bij Opanoma op 4-hoog droogden wij alles op het open rooster op de kolenkachel.
Op 1 januari, weer of geen weer, gingen Jan en ik voor dag en dauw de straat op en stroopten alle goten af naar onontploft vuurwerk. Terug bij Opanoma op 4-hoog droogden wij alles op het open rooster op de kolenkachel. We wentelden rotjes, donderbussen en stukken vuurpijl als worstjes op de barbecue. De vier volwassenen eromheen zaten nergens mee. Vervolgens sneden we de buit met keukenmesjes open en verzamelden het kruit in krantenpapier. Dit lieten we dan nog extra nadrogen; de vier tevreden rokers in het knisperdroge grachtenpand uit 1653 vonden het prachtig.
Uiteindelijk zou dat kruit tot nieuw feest verwerkt worden. We legden (buiten, dat wel) lange sporen neer met bergjes aan het eind, of sporen die naar krantenpapierproppen vol kruit leidden. Ons Chinese bloed kookte – wij waren dé Jonge Pyrotechnici van de jaren zestig.
De vreugde was altijd kort en hevig. De enige schade die we ooit hebben aangericht was een zwartgeblakerde achterpui, waarin de verse verf op de openslaande deuren ietwat bobbelde. Toen hadden we de lijnen vrij dicht tegen het huis aangelegd.
Van deze pyromane vieringen heb ik al levenslang plezier. Voor mij geen campagnes tegen vuurwerk. Jaja, het milieu, de ouderen en de dieren. Mijn hart galoppeert weg bij de eerste echo’s in de straten en de kruitdamp, de enige rook die het waard is om diep te inhaleren.
Een sprankelend begin van een gelukkig, gezond nieuw jaar! Sieneke
Geef een reactie